Er bestaan in Nederland drie soorten jachthavens: commerciële jachthavens, gemeentelijke jachthavens en jachthavens die door watersportverenigingen worden geëxploiteerd (verenigingshavens). In tegenstelling tot commerciële jachthavens geldt voor verenigingshavens een btw-vrijstelling. Een exploitant van een commerciële jachthaven acht zich hierdoor benadeeld, en dient een schadeclaim in jegens de Staat.
Een ondernemer exploiteert tussen 2008 en 2015 een fraaie commerciële jachthaven aan de Kraaijenbergse Plassen, gelegen in het Land van Cuijk. De exploitant richt zich op watersporters die op zoek zijn naar luxe, comfort en gemak, en biedt ligplaatsen aan tot 20 meter. De exploitant is btw-plichtig voor de verhuur van ligplaatsen (tegen het hoge btw-tarief). In de nabije omgeving van de jachthaven aan de Kraaijenbergse Plassen bevinden zich diverse verenigingshavens.
Gedurende de periode dat de exploitant zijn jachthaven exploiteert, geldt in Nederland een vrijstelling van btw voor sommige diensten die organisaties, die zich beoefening van sport ten doel stellen, verlenen aan hun leden (indien met de prestaties geen winst werd beoogd).[1] Dit wordt ook wel aangeduid als de sportvrijstelling.
De exploitant is van mening dat als gevolg van de sportvrijstelling er ongelijkheid bestaat tussen (btw-plichtige) commerciële jachthavens enerzijds en de onder de sportvrijstelling vallende verenigingshavens anderzijds. De exploitant stelt zich op het standpunt dat watersportverenigingen ten onrechte vrijstelling van btw genieten voor de verhuur van ligplaatsen voor boten waarmee geen sport wordt beoefend, zoals motorjachten.
De ondernemer wendt zich eigenhandig tot de staatssecretaris van Financiën, en dient vervolgens een klacht in bij de Europese Commissie die een inbreukprocedure start. Het Hof van Justitie van de Europese Unie oordeelt dat Nederland de btw-richtlijn niet juist heeft geïmplementeerd.[2] Met ingang van 1 januari 2017 wordt daarom de sportvrijstelling op enkele punten gewijzigd. Ingevolge deze wijziging geldt onder andere de vrijstelling niet voor de verhuur van ligplaatsen voor boten die op grond van objectieve kenmerken niet geschikt zijn voor sportbeoefening. Met andere woorden: ook de verhuur van ligplaatsen voor motorjachten door verenigingshavens is voortaan onderworpen aan het hoge btw-tarief.
De Staat erkent dat hij jegens de exploitant onrechtmatig heeft gehandeld (door de aanvankelijke onjuiste implementatie van de btw-richtlijn). De exploitant meent dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden, en houdt de Staat daarvoor aansprakelijk. Een door de exploitant ingehuurde accountant becijfert de schade op ca € 3,7 miljoen.
De ondernemer stelt dat de omliggende verenigingshavens bij een juiste implementatie van de btw-richtlijn hogere tarieven zouden hebben gehanteerd. Die hogere tarieven zouden alsdan vergelijkbaar zijn geweest met de prijsstelling van zijn commerciële jachthaven. Voor de tarieven van de verenigingshavens neemt de accountant gepubliceerde, landelijk gemiddelde tarieven als uitgangspunt. Omdat de commerciële jachthaven van de exploitant kwalitatief hogere diensten aanbood, zouden in de hypothetische situatie veel booteigenaren uit de regio naar zijn jachthaven overstappen, hetgeen zou resulteren in extra omzet en winst.
In deze procedure heeft de Staat Sman Business Value verzocht om in een partijdeskundigenrapport de schadeberekening te beoordelen en van commentaar voorzien. Dit rapport is ingebracht in de procedure.
Geen schade
Bij vonnis in eerste aanleg[3] wordt aan de exploitant een schadevergoeding toegekend van € 100.000, slechts een fractie van de gevorderde schadevergoeding. In hoger beroep[4] wordt de vordering zelfs geheel afgewezen, en staat de ondernemer met lege handen. Er volgt geen cassatie.
In het arrest van 21 juni 2022 benoemt het hof de gepercipieerde gebreken van de door benadeelde ingediende schadeclaim.
Volgens het hof heeft de exploitant onvoldoende concrete feiten gesteld en/of bewezen (of te bewijzen aangeboden) om tot het oordeel te komen dat booteigenaren van omliggende verenigingshavens zouden zijn overgestapt. Het hof oordeelt dat de analyse van de accountant teveel op algemeenheden is gebaseerd en ten onrechte uit gaat van landelijk gemiddelde tarieven. Sman Business Value heeft in detail de aanwezigheid van de ‘concurrerende’ verenigingshavens in het Land van Cuijk inclusief hun tariefstelling geanalyseerd. Deze bleek, ook na correctie voor btw, op een veel lager niveau te liggen dan de tariefstelling van de commerciële jachthaven in kwestie. Het hof kan daarom niet aannemen dat de tarieven die de accountant heeft berekend voor de fictieve situatie juist zijn, omdat die uitgaan van een landelijk gemiddelde. Dit gemiddelde wijkt substantieel af van wat in de directe omgeving van de exploitant gebruikelijk was.
Ook als ervan wordt uitgegaan dat de omliggende verenigingshavens in de fictieve situatie iets hogere tarieven zouden hebben gerekend (indien zij geen gebruik hadden kunnen maken van de sportvrijstelling), heeft de exploitant volgens het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat cliënten van die omliggende havens naar zijn jachthaven zouden zijn overgestapt. Het hof acht weliswaar voldoende aannemelijk dat het tarief één van de factoren is aan de hand waarvan een booteigenaar beslist in welke jachthaven hij een ligplaats zal huren. Maar evenzeer is aannemelijk dat dit niet de enige beslisfactor is. Ook persoonlijke voorkeuren zoals ligging ten opzichte van de woonplaats en van andere voorzieningen, alsmede het karakter van de jachthaven, spelen een rol. Het hof beschikt over onvoldoende concrete gegevens om te kunnen beslissen dat aannemelijk is dat in geval van een prijsverhoging door de verenigingshavens, cliënten van omliggende verenigingshavens zouden zijn overgestapt naar de commerciële jachthaven.
Het hof benoemt in het arrest vervolgens een aantal mogelijke bewijsmiddelen die de zaak van de benadeelde sterker hadden kunnen maken. Zo heeft de benadeelde geen verklaringen overgelegd van cliënten van omliggende verenigingshavens dat zij in de hypothetische situatie zouden zijn overgestapt en de exploitant heeft dat ook niet voldoende gespecificeerd te bewijzen aangeboden. De exploitant heeft ook niet laten zien dat, nadat de sportvrijstelling met ingang van 1 januari 2017 was aangepast, cliënten van omringende verenigingshavens vanwege de daaruit resulterende prijsverhogingen naar zijn (voormalige) jachthaven zijn overgestapt of daarvoor hebben gekozen. De exploitant had, om aannemelijk te maken dat cliënten ook in de schadeperiode zouden zijn overgestapt, verklaringen van dergelijke overstappers of nieuwe cliënten kunnen overleggen of daarvan getuigenbewijs kunnen aanbieden, maar hij heeft dat niet gedaan.
Als uitgangspunt voor de berekening van de schade geldt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand gebracht dient te worden waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hierbij vergelijken we de toestand zoals deze in werkelijkheid is, met de toestand zoals deze zou zijn geweest zonder schadeveroorzakende gebeurtenis. Dit is de concrete schadeberekening. Bij een concrete schadeberekening zijn de individuele omstandigheden van groot belang en de benadeelde zal de schade dus goed moeten onderbouwen. De bewijslast van het bestaan van schade rust in beginsel op de eiser.
In de onderhavige casus kwam het hof tot de conclusie dat schadeclaim geen zicht bood op de individuele omstandigheden van benadeelde, terwijl daartoe wel aanknopingspunten voorhanden waren. Het komt ons voor dat het hof daarmee niet toe kwam aan de mogelijkheid om, bij gebrek aan nauwkeurige gegevens, de schade te schatten. In het verweer op de claim kon, deugdelijk onderbouwd, worden aangetoond dat de voor de casus relevante feiten beduidend anders lagen dan zoals geschetst door de benadeelde.
Concreet feitenonderzoek
Welke les kan uit deze casus geleerd worden? Het is van wezenlijk belang om bij het opstellen van een schadeclaim, of het voeren van verweer daartegen, veel aandacht (en budget) te besteden aan een zo concreet mogelijk feitenonderzoek. Zonder deugdelijke feiten is een schadeberekening gestoeld op drijfzand (volgens het adagium ‘garbage in is garbage out’). Een schadeanalyse dient zich dan ook niet te beperken tot een ‘doorrekening’ van door de cliënt of wederpartij aangereikte gegevens. Feitenonderzoek, additioneel speurwerk en een frisse blik op de claim leiden minimaal tot dieper inzicht in de casus. Dat vergroot de kans op succes en voorkomt teleurstellingen. Wij zijn u daarbij graag van dienst.
[1] art. 11 lid 1 onder e sub 2 (oud) Wet OB 1968.
[2] Arrest d.d. 25 februari 2016, ECLI:EU:C:2016:118.
[3] ECLI:NL:RBDHA:2020:5893, vonnis 15 april 2022
[4] ECLI:NL:GHDHA:2022:1055, arrest 21 juni 2022