Het Wetsvoorstel franchise is onlangs aangenomen door de Eerste en Tweede Kamer en zal op 1 januari 2021 in werking treden. Onderdeel van deze nieuwe wet is een bepaling over goodwill bij franchise. Wat zijn de te verwachten gevolgen hiervan en welke aandachtspunten voorzien wij vanuit de waarderingspraktijk?
Franchise is een systeem waarbij de franchisegever aan individuele franchisenemers het recht verleent (en de verplichting oplegt) om een bedrijf te exploiteren volgens het concept van de franchisegever. Franchisenemers kunnen binnen een gezonde franchiserelatie profiteren van de naamsbekendheid en het succes van de franchiseformule.
Franchise komt in veel branches voor, vooral in de detailhandel, dienstverlening en zorg. Franchiseformules variëren van ‘soft franchise’, waarbij de franchisenemer binnen de franchiseformule veel vrijheid heeft om zijn activiteiten zelf in te vullen, tot ‘hard franchise’ waarbij de bedrijfsvoering tot in het kleinste detail wordt voorgeschreven door de franchisegever.
De franchisesector is belangrijk voor de Nederlandse economie. In Nederland zijn circa 870 franchiseformules actief, met ruim 34.200 franchisevestigingen. Toch bevatte de Nederlandse wet tot op heden nog geen specifieke regeling voor franchiseovereenkomsten.
De nieuwe wet is tot stand gekomen om de ongelijke verhouding tussen franchisenemer en franchisegever meer in balans te brengen, en beoogt de positie van de franchisenemer te versterken. In de nieuwe wet (artikelen 911 t/m 922 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek), ligt de nadruk op vier onderdelen die van belang zijn voor evenwichtige franchiseverhoudingen:
Wij gaan onderstaand nader in op de bepalingen omtrent goodwill.
In artikel 920, lid 1 van de nieuwe wet is vastgelegd dat een franchiseovereenkomst in ieder geval bepaalt:
a. de wijze waarop wordt vastgesteld:
b. op welke wijze goodwill die redelijkerwijs is toe te rekenen aan de franchisenemer wordt vergoed, indien de franchisegever de franchiseonderneming van de betreffende franchisenemer overneemt om deze onderneming zelfstandig voort te zetten, danwel over te dragen aan een derde met wie de franchisegever een franchiseovereenkomst sluit.
In de praktijk is het niet ongebruikelijk (met name bij ‘soft franchise’) dat de franchisenemer zelf een opvolgende franchisenemer selecteert die, na goedkeuring door de franchisegever, de betreffende franchiseonderneming overneemt. In dat geval is het doorgaans niet de franchisegever, maar de opvolgende franchisenemer die de vertrekkende franchisenemer een op basis van onderhandelingen bepaalde goodwillvergoeding betaalt. Artikel 920, eerste lid, ziet niet op die situatie.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij de nieuwe wet kan uitvoering van de verplichting tot het maken van contractuele afspraken over de manier van vaststelling van goodwill bijvoorbeeld leiden tot het opnemen van een concrete berekeningswijze (goodwillformule) in de franchiseovereenkomst. Stel dat dat niet werkbaar wordt geacht, dan kan er ook voor gekozen worden vast te leggen hoe en op welk moment in de toekomst tot bepaling van eventuele goodwill en de toerekening daarvan wordt overgegaan. Zo kan worden overeengekomen dat hiertoe op een specifiek moment voorafgaand aan de afloop van de looptijd een door partijen aangewezen deskundige wordt ingeschakeld.
In de Memorie van Toelichting wordt nog opgemerkt dat in de wet bewust niet is aangesloten bij de wijze waarop goodwill bij agentuur is geregeld. In het bijzonder geldt dit voor de maximering van de goodwill (het vergoedingsbedrag voor de agent bij het einde van de agentuurovereenkomst is niet hoger dan de beloning van één jaar, berekend naar het gemiddelde van de laatste vijf jaren of, indien de overeenkomst korter heeft geduurd, naar het gemiddelde van de gehele duur daarvan). Anders dan de handelsagent bij agentuur, opereert de franchisenemer als zelfstandig ondernemer geheel voor eigen rekening en risico. Nu de franchisenemer vanwege de aard van franchise in vergelijking met een handelsagent grotere risico’s loopt, is een maximering van de eventuele baten in de vorm van goodwill volgens de Memorie van Toelichting niet wenselijk en niet passend. Overigens maken de verschillen naar aard tussen agentuur enerzijds en franchise anderzijds, dat ook het overnemen van (deze elementen van) de regeling van goodwill bij agentuur binnen franchise niet passend en niet opportuun is.
Wij zetten vanuit de waarderingspraktijk een aantal vraagtekens en aandachtspunten bij de nieuwe goodwillbepaling.
Nieuwe franchiseovereenkomsten dienen met ingang van 1 januari 2021 aan de nieuwe wet te voldoen. Voor bestaande overeenkomsten geldt een overgangsregeling van twee jaar. Franchisegevers en franchisenemers dienen zich tijdig te oriënteren over aanpassingen in hun franchiseovereenkomsten. Afspraken over goodwillbepaling vergen maatwerk. Ons bureau is franchisegevers en franchisenemers daarbij graag behulpzaam, uiteraard in nauwe samenwerking met juridisch adviseurs.